"Hebbes!" schreeuwt hij naar zijn dobber. Hij schudt en hijgt. En onder het wateroppervlak verschijnt een enorme witte vis. "Ja. Goed zo. Nee hier. Nee. Kom nou. Nee! O nee!" In zijn trillende hand houdt hij het lege haakje. "Waarom lukt het niet?" kreunt hij.

wil hem troosten: "Zo erg kan het toch niet zijn?" Maar hij begint te snikken. "Er zitten nog veel meer vissen in het meer," ga ik door.

"Maar niet zoals deze! Ik wacht al heel lang op die vis. Al zo lang!" Wat kan ik nog zeggen? Dat hij er wel weer bovenop komt? Dat hij morgen een veel grotere vis vangt en deze al lang is vergeten? Hij hoort me al niet meer. Nog een klein snikje en hij tuurt weer naar het water. Zo zal ik ook wel oud worden.